In gesprek met Francis Mangeni, adviseur van de African Free Continental Free trade Area
‘Economisch is Afrika een land, politiek is het een continent’

© Paul Kagame / Flickr

© Paul Kagame / Flickr
Terwijl steeds meer landen teruggrijpen naar handelsbarrières, tarieven en andere protectionistische maatregelen, timmert het Afrikaanse continent naarstig aan de grootste vrijhandelszone ter wereld.
In mei 2000 zorgde een editie van The Economist voor flink wat opschudding. Op zijn voorpagina schilderde het magazine Afrika af als ‘het hopeloze continent’. Afrika was een verloren zaak, zo luidde de weinig opbeurende conclusie, niet in staat tot economische groei en ontwikkeling. Opiniemakers – realisten volgens de ene, kwatongen volgens de andere – sprongen gezwind mee op de kar. Ze schamperden dat wanbestuur, corruptie en conflicten ook in de komende decennia een Afrikaanse renaissance in de weg zouden staan.
Een kwarteeuw later is dat beeld aanzienlijk bijgesteld. Die ommekeer komt volgens de Oegandese expert internationaal economisch recht Francis Mangeni dankzij ambitieuze projecten als de African Free Continental Free Trade Area (AfCFTA). Over de Afrikaanse vrijhandelszone – op papier de grootste ter wereld – publiceerde hij met coauteur Andrew Mold een verrassend toegankelijk boek: Beyond Borders (2024). Daarin proberen ze een aantal aannames over het vlaggenschip van de Afrikaanse Unie te weerleggen.
‘Vaak wordt gedacht dat de AfCFTA een neoliberaal project is, bedoeld om de Afrikaanse markten open te stellen’, zegt Mangeni vanuit het Amerikaanse Oakland. ‘In sommige kringen roept de term vrijhandel misschien die connotatie op. Maar het gaat om veel meer dan dat. De AfCFTA is stevig verankerd in aloude pan-Afrikaanse ideeën over meer eenheid tussen de landen onderling. Het is een alomvattende visie om voorgoed een einde te maken aan de versnippering van de Afrikaanse economie.’
Eengemaakte markt
In het voorjaar van 2018, onder veel mediabelangstelling en met de nodige dosis optimisme, ondertekenden in de Rwandese hoofdstad Kigali meer dan veertig Afrikaanse landen de overeenkomst van de AfCFTA. ‘Afrika is het continent van de toekomst’, sprak Mahamadou Issoufou, de toenmalige president van Niger en een van de grootste pleitbezorgers van de Afrikaanse vrijhandelszone.
Inmiddels hebben 54 van de 55 lidstaten van de Afrikaanse Unie hun handtekening onder de overeenkomst gezet. Alleen Eritrea houdt zich vooralsnog aan de zijlijn. 49 van deze landen hebben de overeenkomst ook geratificeerd, ruim voldoende om ze ook in werking te doen treden. De achterblijvers, waaronder Djibouti, Benin en Somalië, zitten volgens Mangeni volop in het ratificatieproces.
‘Als mensen voortdurend te horen krijgen dat Afrika een vreselijke plek is, waarom zouden ze dan zaken willen doen met ons?’
De ceremoniële plechtigheid in Kigali vond plaats in een periode waarin het geloof in globalisering in veel delen van de wereld tanende was. Terwijl landen zich terugtrokken uit internationale handelsverbanden – denk aan de Brexit van het Verenigd Koninkrijk en het ‘America First’-beleid in de Verenigde Staten – zette Afrika juist in op diepere economische integratie en onderlinge samenwerking.
‘De AfCFTA wil een eengemaakte markt met 1,4 miljard mensen tot stand brengen’, zegt Mangeni. ‘In één trek wil ze het Afrikaanse continent in de etalage zetten als een aantrekkelijke handelspartner. Samen hebben de Afrikaanse landen een bruto binnenlands product van zo’n 6,8 biljoen dollar. Als geheel zou de vrijhandelszone de op drie na grootste economie ter wereld vormen. Dat biedt heel wat mogelijkheden.’
Handelsbarrières
Francis Mangeni is adviseur van de secretaris-generaal van de AfCFTA. Dat verklaart wellicht zijn gedrevenheid om kritiek op het project te pareren met voorbeelden en cijfers. Toch is hij niet blind voor de realiteit. Natuurlijk weet hij verdomd goed dat de politieke onrust en de armoede niet van de ene op de andere dag zullen verdwijnen. Maar hij ziet pessimisme als een slechte raadgever. ‘Als mensen voortdurend te horen krijgen dat Afrika een vreselijke plek is, waarom zouden ze dan zaken willen doen met ons?’
En laat één ding duidelijk zijn: het Afrikaanse continent is open for business. ‘We leven niet meer in een wereld waarin de Verenigde Staten alles voor het zeggen hebben’, zegt Mangeni. ‘China is opgekomen, de EU zoekt haastig een nieuwe rol, en ook Rusland positioneert zich nadrukkelijk. In deze nieuwe geopolitieke realiteit is het voor Afrika belangrijk om óók met opkomende landen uit het mondiale Zuiden samen te werken.’
Lange tijd zocht het Afrikaanse continent nochtans vooral toegang tot de markten van rijke landen. Dat ging vaak via zogeheten ‘preferentiële marktovereenkomsten’ zoals het Europese EBA (Everything but Arms) of het Amerikaanse AGOA (Africa Growth and Opportunity Act). Concreet houden die in dat ontwikkelingslanden een gunstige toegang krijgen tot de markten van rijke landen. Ze betalen bijvoorbeeld minder of geen invoerrechten voor specifieke producten.
Toch hebben deze handelsovereenkomsten niet de verhoopte structurele vooruitgang gebracht. Afrika vertegenwoordigt ongeveer 17 % van de wereldbevolking, maar zijn aandeel in de globale export bedraagt minder dan 3 %. De export bestaat bovendien voornamelijk uit onverwerkte grondstoffen, zoals ruwe olie, metalen, mineralen en landbouwproducten. Dat komt de werkgelegenheid niet ten goede.
Bovendien hangen heel wat landen in sterke mate af van de import van verwerkte en onbewerkte basisvoedingsmiddelen, zoals granen en oliën. Maar ook van andere producten die ze net zo goed lokaal zouden kunnen maken. Soms gebeurt dat al, maar hoge invoertarieven, een kluwen van handelsreglementen of gebrekkige infrastructuur zijn lastige obstakels.
Om die weg te nemen, bepaalt de AfCFTA-overeenkomst dat Afrikaanse landen hun invoertarieven voor 90% van de goederen moeten opheffen. Daarnaast wil ze gezondheids- en milieunormen stroomlijnen, en ingewikkelde douaneprocedures of infrastructurele tekortkomingen wegnemen. Dat laatste betekent werk maken van betere verbindingen over land, ter zee en in de lucht.
Tegelijkertijd wil de AfCFTA ook de industrialisatie bevorderen. Enerzijds door de productiecapaciteit te verbeteren en anderzijds door regionale waardeketens te versterken. Dat betekent producten op het continent zelf bewerken, zodat Afrikaanse landen die ook met een meerwaarde kunnen exporteren.
Volgens Mangeni is het daarbij van belang dat deze bewerkte producten niet alleen naar het buitenland vertrekken, maar ook tussen de Afrikaanse landen onderling worden verhandeld. Op dat vlak ziet hij alvast positieve tekenen. ‘Industriële producten vertegenwoordigen 40 % van de onderlinge handel op het continent. Dat is hoog in vergelijking met de export naar andere continenten. Die bestaat, zoals gezegd, voornamelijk uit olie en grondstoffen.’
Regionale handelsblokken
Afrika zou in vergelijking met andere continenten veel minder handeldrijven met zichzelf. Mangeni nuanceert die bewering. In Borderless Africa geeft hij verschillende redenen waarom de onderlinge handel op het continent doorgaans wordt onderschat. Zo drijven Afrikaanse landen volop handel binnen regionale economische gemeenschappen (REC’s). Het continent telt intussen acht van deze samenwerkingsverbanden.
Het idee van deze REC’s is simpel: landen binnen dezelfde regio maken afspraken om onderling handelsbarrières af te bouwen, vrij verkeer van goederen, diensten en personen mogelijk te maken, en samen infrastructuur te verbeteren. Sommige landen hebben zelfs een eigen munteenheid, zoals de CFA-frank in West- en Centraal-Afrika.
Om een genuanceerd beeld te krijgen van de onderlinge handel, meent Mangeni dat je de data per regio moet bestuderen. In een aantal REC’s is het aandeel van de handel in absolute cijfers misschien niet zo groot, maar nemen de onderlinge betrekkingen wel toe. In de Oost-Afrikaanse Inter-governmental Authority on Develop-ment (IGAD), bijvoorbeeld, zou de onderlinge handel in de voorbije twee decennia zijn toegenomen met ongeveer 9 %. Het samenwerkingsverband van West-Afrikaanse landen ECOWAS is met een krimp van 1 % dan weer de slechtste leerling van de Afrikaanse klas. Ter vergelijking: Mercosur (Argentinië, Brazilië, Uruguay en Paraguay) doet het opvallend slecht met -8,4 %.
Toch kun je je vragen stellen bij het succes van deze REC’s. In de Southern African Development Community (SADC) woedt bijvoorbeeld een bitse vete – inclusief een kortstondig handelsverbod – tussen lidstaten Tanzania, Malawi en Zuid-Afrika. Congo en Rwanda behoren tot dezelfde REC (East African Community), al is het moeilijk voor te stellen dat deze landen gelukkig samenwerken. En begin vorig jaar trokken Mali, Niger en Burkina Faso zich zelfs volledig terug uit ECOWAS.
‘Eigenlijk gaan de problemen met ECOWAS terug tot het kolonialisme’, zucht Mangeni. ‘Vooral jongeren zijn de inmenging van voormalig kolonisator Frankrijk in hun economie spuugzat. Niger verkoopt bijvoorbeeld al tientallen jaren uranium aan Frankrijk tegen een prijs die ver onder het internationale marktniveau ligt. Na de staatsgreep in 2023 brachten de nieuwe machthebbers de prijs van uranium naar het normale tarief.’
(Lees verder onder de leestips)
Lees ook
Vrij verkeer van personen
Het hoge woord is eruit: kolonialisme. De grenzen die de koloniserende machten in 1884 aan de onderhandelingstafel in Berlijn lukraak door Afrika trokken, zorgden ervoor dat eeuwenoude handelsroutes werden doorgeknipt en de handel lange tijd eenrichtingsverkeer werd. Bijna 150 jaar later hebben deze grenzen óók als gevolg dat Afrikanen moeizamer door hun eigen continent kunnen reizen dan een Amerikaanse toerist
in een tropenhemdje.
Nochtans is het belangrijkste element in de Afrikaanse integratie dat mensen onbekommerd van de ene plek naar de andere kunnen gaan, zegt Mangeni. Het meest ambitieuze plan daarvoor is het Free Movement Protocol (FMP). Dat werd op dezelfde bijeenkomst in Kigali ondertekend, maar staat los van de AfCFTA. Het FMP bepaalt onder meer dat Afrikanen maximaal 90 dagen in een andere lidstaat mogen verblijven. Zonder visum, maar wel met de nodige reisdocumenten.
Alleen: slechts vier Afrikaanse landen hebben het FMP geratificeerd, terwijl vijftien handtekeningen nodig zijn om het in werking te doen treden. Tijdens de onderhandelingen werd een aantal grieven zoals terrorisme, ziektes, mensenhandel en smokkel aangehaald. Dit boven op het feit dat het continent in 2015 alleen meer dan 100 grensdisputen telde en bijna 60 potentiële afscheidingsgebieden.
‘Vaak zijn het immigratiediensten en veiligheidsinstanties die dwarsliggen bij het FMP, uit vrees voor ongecontroleerde migratie of criminele dreigingen’, zegt Mangeni. ‘Maar die angst is grotendeels misplaatst. Het protocol voorziet expliciet in veiligheidsmaatregelen. Landen behouden het recht om ongewenste personen te weigeren of om gezondheidsmaatregelen te nemen bij epidemieën.’
Toch ziet Mangeni nog andere pistes om het vrije verkeer van personen te bevorderen. ‘In haar overeenkomst heeft de AfCFTA het Protocol voor Handel in Diensten opgenomen. Dat houdt onder meer in dat bedrijven die in een ander land investeren hun eigen medewerkers kunnen meebrengen. Daarnaast kunnen ook natuurlijke personen zoals consultants, artsen, ingenieurs en andere vakmensen tijdelijk grensoverschrijdend werk verrichten.’
Los van de AfCFTA maken ook de REC’s het vrije verkeer van personen al op kleinere schaal mogelijk. ‘Binnen ECOWAS, in West-Afrika, reizen burgers relatief gemakkelijk met een gemeenschappelijk paspoort. In de East African Community is de integratie zelfs nog verder gevorderd. Daar kunnen mensen met een nationale identiteitskaart vrij reizen, en in sommige lidstaten zelfs gratis onderwijs genieten.’
En ten slotte hebben sommige landen op eigen houtje hun visumbeleid versoepeld, vaak uit economische overwegingen. ‘Rwanda gooide na de genocide van 1994 de grenzen open om talent aan te trekken’, vertelt Mangeni. ‘De Seychellen deden hetzelfde om het toerisme nieuw leven in te blazen. Ghana, Kenia en Ethiopië – landen die nochtans zeer gesloten waren – volgen dat pad vandaag ook.’
Migratie
De Visa Openness Index van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank laat volgens Mangeni zien hoe Afrika zich jaar na jaar steeds meer openstelt voor zijn bewoners. Daarom betreurt hij het dat zoveel middelen naar het indammen van Afrikaanse migratie naar Europa gaan.
‘De meeste migratie vindt plaats binnen Afrika zelf. Waarom investeer je daar niet in? In onderwijs en arbeidsmobiliteit, bijvoorbeeld. Want als Afrikaanse landen erin slagen voldoende banen te creëren, neemt de druk om te migreren vanzelf af.’
Migratie heeft daarom dringend nood aan een ander narratief, zegt hij: ‘Migranten dragen bij aan hun nieuwe gemeenschappen: ze werken, betalen belastingen, brengen nieuwe ideeën aan. Intra-Afrikaanse migratie kan helpen om de vaak nijpende tekorten aan vaardigheden op te vangen. Afrika heeft niet alleen behoefte aan hoogopgeleide elites. Zeker niet als we de industrialisering op het continent willen aanzwengelen. Dankzij betere mobiliteit kunnen de juiste profielen makkelijker gevonden worden.’
Dat betekent niet dat de Afrikaanse eenwording voor morgen is. ‘Noord-Afrikaanse landen zijn ook lid van organisaties die pan-Arabische eenheid promoten. Ze proberen zelfs een Arabische douane-unie te vormen. Natuurlijk druist dat in tegen de pan-Afrikaanse visie van de AfCFTA. Net zoals landen die bilaterale deals sluiten, zoals Zuid-Afrika of Congo met de Verenigde Staten beogen. Als we echt willen slagen, moeten
we met één stem leren spreken.’
Over één ding is hij stellig: ‘Economisch is Afrika een land, politiek is het een continent. De AfCFTA draait om het openbreken van economische grenzen, niet om het opheffen van politieke soevereiniteit. Pogingen tot een politieke eenwording van Afrika, zoals die van de panafrikaanse denker Kwame Nkrumah, werden resoluut afgewezen. Misschien is het ook niet opportuun om vandaag te spreken van de “Verenigde Staten van Afrika”. Misschien volstaat het om te concentreren op wat we hebben.’
Deze analyse werd geschreven voor MO*156, het zomernummer van MO*magazine. Vind je dit artikel waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je tal van andere voordelen.
Word proMO*
Vind je MO* waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je van tal van andere voordelen.
Je helpt ons groeien en zorgt ervoor dat we al onze verhalen gratis kunnen verspreiden. Je ontvangt vier keer per jaar MO*magazine én extra edities.
Je bent gratis welkom op onze evenementen en maakt kans op gratis tickets voor concerten, films, festivals en tentoonstellingen.
Je kan in dialoog gaan met onze journalisten via een aparte Facebookgroep.
Je ontvangt elke maand een exclusieve proMO*nieuwsbrief
Je volgt de auteurs en onderwerpen die jou interesseren en kan de beste artikels voor later bewaren.
Per maand
€4,60
Betaal maandelijks via domiciliëring.
Meest gekozen
Per jaar
€60
Betaal jaarlijks via domiciliëring.
Voor één jaar
€65
Betaal voor één jaar.
Ben je al proMO*
Log dan hier in